Toen ik voor het eerst besefte, dat er meer was tussen hemel en aarde, was ik zeker een jaar of veertien oud. Opgevoed in “Het geloof des Heren” wist ik niet beter dan dat God een mensen figuur was, die straks op je zat te wachten met een lijstje in zijn hand en eventjes precies vertelde wat je fout gedaan had en waarom je eigenlijk niet in de hemel kon komen. Die appeltjes “jatten” bij de pastoor zouden me vast hèèl zwaar worden aangerekend. De persoon, die de- en ook deze opvoeding, in de hand had, was mijn moeder. Mijn vader zorgde voor “brood op de plank” en als het voor Moeder een beetje uit de hand liep, was Vader er om ons eventjes weer terecht te zetten. Slaag gaf hij nooit. Maar zijn gesprek snerpte soms door het lichaam en zijn woorden deden soms meer pijn dan een flink pak op de billen. Hij was een voorbeeldige politieman en hoewel hij onder zijn uniformpet streng over kwam, was hij dat beslist niet. Zijn houding en de donkere blik onder de pettenklep, dwongen respect af en ondanks dat de politieagent toen nogal eens wat voordeeltjes kon krijgen bij het zakenleven, deed Vader daar nooit aan mee. Ik kan me nog herinneren dat ik met een paar gulden op vrijdag naar Mosie de Vroome moest. De vroegere Synagoge in Steenwijk had plaats gemaakt voor een Garage van DAF, waarvan de eigenaar dus de Vroome heette. Het gebied rond deze garage heette dus ook zo!  Op dat plein voor de garage en het Gemeentehuis Rams Woerthe, stond altijd de Viskar en daar moest ik voor ons allemaal een paar gebakken visjes halen. Het was in een (toen nog) kleine gemeenschap niet moeilijk om elkaar te kennen. Ik heette toen geen Janneman, maar de zeune van de pliesie en in die hoedanigheid kon ik altijd gratis via krijgen. M’n vader stond er echter op, dat de vis gewoon betaald moest worden. Alleen tijdens de H.A.I. tentoonstellingen op het plein van het Steenwijkerdiep, mochten we als kinderen van de Pliesie, altijd gratis naar binnen. Dat was het enige wat m’n vader toestond. Over zijn tijd bij de Politie en wat hij mij erover vertelde na zijn pensioenering, kan ik alleen wel een boek schrijven, maar het komt erop neer dat Pa een voorbeeldig Politieman was.

Moeder had thuis “de broek aan” Zij zorgde dat we goed gekleed en welgevoed door het leven kwamen, mijn acht jaar oudere Zus, mijn vier jaar oudere broer en ik als jongste telg. Het ontbrak ons eigenlijk aan niets. Het niet kopen van bijvoorbeeld een ijsje op zondag, viel niet meer op en later werden zelfs hiervoor wel oplossingen voor gevonden. Kinderen zijn vindingrijk en ik was hierop geen uitzondering. In mijn jeugd heb ik het mijn ouders niet gemakkelijk gemaakt. Naast dat ik veel ziek was en daar alleen al door, snel de status “verwend” had gekregen, heb ik mij niet altijd gedragen als een “voorbeeldige” zoon.

Onze moeder kwam van oorsprong uit Staphorst en als kinderen kregen we erg vaak mee dat de gang naar de “Hemel” alleen voor uitverkorenen was en dat wij daar niet en nooit bij zouden horen.

Zoals ik zei, was ik vaak ziek. Astmatische bronchitis, alle kinderziekten, Para tyfus, een zwaar ongeluk op mijn tiende en een onbekende infectie op mijn veertiende. Daar begon mijn kijk op het onderwezen Christelijk geloof te wankelen.

Het moest, “uitgerekend” op zondagmorgen zijn dat ik mijn bed uitstapte en mijn moeder hoogst verbaasd vroeg of ik misschien een tennisbal had ingeslikt. Ik had nog niet de moeite genomen om voor de spiegel te gaan staan, maar toen mijn moeder de opmerking plaatste keek ik uit nieuwsgierigheid toch eventjes. Onder de Rechter kant van de kind was een gezwel zichtbaar, die inderdaad de grootte van een tennisbal benaderde. We hadden geluk, onze huisdokter had dienst en tegen tienen stond ik bij hem op de stoep. De “Goeie ouwe man” keek mij enigszins verbaasd aan en liet me direct binnen. Dat was het voordeel op dat moment. Ik hoefde niets uit te leggen. Ik had Wimbledon niet gespeeld, niet mee gedaan aan het tennistoernooi van ’t Melkhuisje en een ieder die me een beetje kende wist, dat ik niet tenniste. De huisdokter kneep er een paar keer in en nadat ik hem had laten weten, dat dit geen prettig gevoel was, zond hij mij naar huis met een verwijsbrief voor de Keel-Neus-en Oorarts in Heerenveen. Het zou ruim veertien dagen duren voor ik weer in Steenwijk terug kwam.

In die veertien dagen ziekenhuis de Tjongerschans heb ik als jongen van veertien voor het eerst bewust het fenomeen “licht” gezien. Het was de tweede nacht in het ziekenhuis, dat ik s’ nachts wakker werd, eerst met de gedachte dat een verpleegster de kamer binnenkwam, maar dat bleek niet zo te zijn. Ik trachtte rechtop te gaan zitten maar merkte dat dit niet lukte. De kamer was flauw verlicht. Eerst dacht ik aan die “rot” lichten die bijna ter hoogte van de vloer, de kamer verlichtte, maar aan de overkant zag ik dat er geen vloerlicht aan was. Ik draaide mijn hoofd naar de andere kant en zag een figuur, gehuld in een paars-wit licht. Ik wilde wat zeggen, maar durfde niet. Angst bekroop me toe het dichterbij kwam. Ik voelde het licht en trachtte ervan weg te komen. De verlichtte figuur kwam op de rand van mijn bed zitten. Een mannelijke stem vertelde mij dat ik niet bang hoefde te zijn en dat hij niet kwam om me overstuur te maken maar om mij te helpen. Ik heb eventjes overwogen te gaan schreeuwen, maar het leek mij niet de beste oplossing. De stem klonk in ieder geval rustgevend en in een fractie van een seconde besefte ik, wetend dat er geen vluchtkans was, dat ik alles maar over me heen moest laten gaan.

Op het zelfde moment voelde ik de warmte van het licht. Warmte, aangenamer dan een zomerdag. Het voelde fijn en de warmte van het licht en de warme stem maakten me geheel rustig. Toen ik de volgende morgen wakker werd, dacht ik dat ik had gedroomd! Toen ik nog eens om me heen keek besefte ik, dat ik werkelijk had gedroomd! Later zou ik weten, dat dit de eerste ervaring was, van sarcoïdose.

Plaats een reactie